Crouwel, in 1963 medeoprichter van het eerste multidisciplinaire ontwerpbureau Total Design, is een van de bekendste ontwerpers van Nederland en internationaal befaamd om o.a. zijn werk voor het Van Abbemuseum, het Stedelijk Museum Amsterdam, zijn letterontwerpen waaronder het New Alphabet uit 1967 en zijn bedrijfslogo’s. Hij verwierf ook bekendheid als woordvoerder van de beroepsgroep in welke hoedanigheid hij zijn eigen uitgesproken meningen niet voor zich hield. Voor het Stedelijk Museum was hij van 1963 tot 1985 verantwoordelijk voor alle grafische uitingen van het museum.
Categorie: Vorige Kunstenaar
Met Charlotte van Pallandt behoort Piet Esser tot de belangrijkste portrettisten van de moderne Nederlandse beeldhouwkunst. Worsteling en omarming zijn de tegengestelde thema’s binnen zijn, bij vlagen, weergaloos knappe en immer consciëntieus gebouwde oeuvre dat uiterlijk gekarakteriseerd wordt door de brede toets van het oorspronkelijke model in was.
Na zijn zilveren Prix de Rome in 1938 werd hij in 1947 opvolger van professor Jan Bronner aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. De nestor van de Nederlandse beeldhouwkunst heeft faam verworven als beeldhouwer van enkele betekenisvolle monumenten, waaronder het monument voor de Watersnoodramp in Rotterdam, het Troelstramonument in Den Haag en het Brederomonument in Amsterdam. Bovendien excelleerde hij met dynamisch kleinplastiek en als ‘vader’ van de sculpturale penning in Nederland.
Geboren 2 juli 1899, Carignano Italie – 7 september 1969, Amsterdam
Carasso werd geboren in een familie van ambachtslieden. In 1922, twee weken na de machtsovername van Benito Mussolini, verhuisde hij naar Parijs, waar hij werkte als timmerman. Vanwege zijn politiek activisme werd hij in 1928 uit Frankrijk verdreven, wat hem in 1933 opnieuw overkwam in Brussel. Uiteindelijk vond hij onderdak in Nederland, dat zijn nieuwe vaderland werd. Hij raakte bevriend met Maurits Dekker, Han Wezelaar, Leo Braat en Gerrit van der Veen. naast tekeningen en fotocollages toonde hij ook vier kleine afbeeldingen. Alleen in Amsterdam heeft hij zich als beeldhouwer kunnen ontwikkelen en werd hij opgenomen in de kring van Amsterdamse beeldhouwers. In 1938 exposeerde Carasso voor het eerst in Nederland. In 1956 werd hij benoemd tot hoogleraar beeldhouwkunst aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Een van zijn grotere projecten is het 46 meter hoge Rijksmonument voor de Koopvaardij in Rotterdam, ter nagedachtenis aan de 3.500 burgerslachtoffers op zee tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Geboren: 12 september 1899, Den Haag – 15 oktober 1958, Amsterdam
Gerardus Hordijk was een Nederlandse graficus, illustrator, monumentaal kunstenaar (decorschilder), wandschilder en schilder. Gerard Hordijk werd geboren als zoon van de officier Hubertus Salomon Hordijk, die in 1903 hoofdcommissaris van Amsterdam wordt. Gerard Hordijk studeert architectuur in Delft, maar studeert tegelijkertijd aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, waar hij les krijgt van Willem van Konijnenburg, onder anderen. Beide studies heeft hij met succes afgerond. In 1927 verhuisde hij naar Parijs, waar hij verhuisde naar het complex aan de Rue du Départ 26, waar ook Mondriaan woont. In 1927 maakt hij een portret van Mondriaan; dit olieverfportret is sinds 1971 in het bezit van het Gemeentemuseum Den Haag. In zijn eerste jaren in Parijs maakte hij veel olieverf, gouaches en aquarellen, waaronder circus en ballet. In 1929 ontmoette Hordijk zijn vrouw, de Amerikaanse Margaret Mathews. In 1935 verruilt Hordijk Parijs voor Amsterdam, maar maakt eerst een reis naar New York met Margaret en John Gerard. De hoogzwangere Margaret bevalt op 17 juni 1935 in New York van een dochter, Marian. Tijdens dit verblijf heeft Hordijk een eerste solotentoonstelling, in de Contemporary Arts Gallery. Na terugkeer in Amsterdam verhuist het gezin naar een atelierwoning aan de Zomerdijkstraat, nummer 22. In Amsterdam heeft Hordijk een druk leven. Hij exposeert vaak en verkoopt goed en dat betekent dat hij hard moet werken om zijn exposities op voorraad te houden. Hij ontwerpt ook theatersets en kostuums voor verschillende belangrijke toneelstukken.
Zijn vader was veldwachter in Sneek. Ondanks zijn Friese afkomst heeft Fedde de Jong voornamelijk in het westen van het land gewerkt. Ongeveer 15 jaar oud vertrok hij naar Amsterdam waar zijn zus woonde. Hij werkte in een hotel en verdiende verder de kost met het verkopen van kalenders. Hij was als kunstenaar een laatbloeier. In 1947 – hij was toen 33 jaar oud – ging Fedde de Jong naar de Rijksacademie van beeldende kunsten in Amsterdam, het eerste jaar naar de avondschool, daarna overdag. Daar was hij o.m. leerling van Heinrich Campendonk. Deze Duitse expressionistische schilder was in 1934 voor het Nazi-regime uit Duitsland gevlucht en sinds 1935 hoogleraar monumentale kunsten aan de Rijksacademie. Voor de ontwikkeling van een grote groep jongere kunstenaars van de generatie van Fedde de Jong is Campendonk van grote invloed geweest.
Na zijn studie ging Fedde de Jong nog in Antwerpen en Parijs studeren. Bij zijn terugkeer in Amsterdam kwam hij in de zogenaamde Contraprestatie terecht. De Contraprestatie was in 1949 door het ministerie van Sociale Zaken ingevoerd. Het hield kort samengevat in dat kunstenaars werk inleverden en daarvoor in ruil een financiële uitkering kregen. Alleen kunstenaars die niet van hun kunstproductie konden leven kwamen in aanmerking voor toelating. In 1956 veranderde de naam in Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR). Hoewel Fedde de Jong zo gauw mogelijk uit de Contraprestatie wilde was hij wel blij met deze regeling – veel van zijn collega’s gaven er enorm op af. Een andere bron van inkomsten waren de aankopen van zijn werk door de Gemeente voor de Topografische Atlas van het Gemeentearchief van Amsterdam, bijvoorbeeld tekeningen van Ouderkerkerdijk, de Houthaven, Kostverlorenvaart, Riekerhaven.Hij was er altijd op uit om om geld te verdienen met zijn werk, hij zocht alle gelegenheden op om zijn werk aan de man te brengen. Zo ging hij langs lunchrooms van warenhuizen in de Kalverstraat en Nieuwendijk. Daar ventte hij zijn werk aan de klanten die aan de koffie zaten. Vaak waren het speciaal daarvoor gemaakte tekeningen en schilderijen – zelf noemde hij ze ‘luchtbellen’ -. Collega’s haalden hiervoor hun neus op, ze vonden deze handelwijze een kunstenaar niet waardig.
Vanaf 1965 begon Fedde de Jong groter werk te verkopen en werd zijn werk getoond op tentoonstellingen. In dat jaar werd een overzichtstentoonstelling gehouden in Arti ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag. Hij exposeerde ook in het buitenland: in Parijs, Antwerpen, Spanje, Amerika en Canada .Fedde de Jong heeft altijd veel rondgetrokken in Europa. Hij reisde in een door hem zelf verbouwde Citroënbus in gezelschap van zijn vrouw naar Luxemburg, maar vooral naar Bretagne, dat hij zijn tweede vaderland noemde. Hij maakte van landschappen, industriegebieden en vooral havens schetsen in de vorm van gouaches. Hij had altijd een speciale tent bij zich om de gouaches te laten drogen. Teruggekeerd in zijn Amsterdamse woning ging De Jong aan het werk om aan de hand van de gouaches grote schilderijen te maken. Deze landschappen die gesitueerd zijn in Frankrijk, hebben vaak iets dramatisch. Veel opgewekter van sfeer zijn de gouaches. „Dat komt, zegt Fedde de Jong, omdat ik die buiten heb geschilderd, rechtstreeks in het volle licht. De schilderijen zijn naar schetsen gemaakt, in mijn atelier.” In de gouaches was iets meer vorm behouden. Men herkent duidelijker dan bij de schilderijen wat zij voorstellen en zijn levendiger en directer, maar de gouaches bezitten vaak niet het vér doorgevoerde evenwicht van de grote schilderijen.In het begin van zijn kunstenaarsloopbaan maakte hij zelf zijn eigen verf met ei, maar omdat de kwaliteit van deze verf niet duurzaam was ging hij over op acrylverf.De Jong behoorde in zijn tijd tot de gematigd modernen. Begonnen als impressionist was hij in de loop der jaren steeds meer expressionistisch gaan werken.
De expressiviteit komt ondermeer tot uiting in z’n wolkenpartijen en landschappen, opgezet in ritmische grove verftoetsen en sterk abstraherend. Met zijn landschappen begaf hij zich op de rand van de abstractie, maar het herkenbare werd niet losgelaten. Zijn werk is sterk schetsmatig en suggestief: „Ik schilder geen boten, maar de essentie van die boten”, zei hij.De sfeer die uit zijn werk spreekt is over het algemeen wat zwaarmoedig. Bij zijn grote schilderijen lijken de vlakken kleur met het paletmes opgezet. Toch zijn zij met het penseel dun op het doek gebracht. Door hun dofgemaakt uiterlijk lijken zij veel op de gouaches. Hij toonde zich een rasschilder. Alles was breed en vloeiend op het doek gebracht in grote onregelmatige kleurvlekken. Grijzige en blauwige tinten overheersten, maar andere meer warme kleuren zoals okers en nuances van wit en zwart maakten zijn werk levendig en zorgden voor afwisseling.In 1970 kreeg hij last van zijn been en moest geopereerd worden. In 1977 is hij op 62 jarige leeftijd overleden.
Veel van zijn werken zijn in bezit van gemeenten, provincies en het Rijk. Maar ook grote bedrijven in binnen- en buitenland hebben werk van Fedde de Jong in hun collectie opgenomen.
Justa Masbeck (1930) volgde van 1953 tot 1956 de opleiding Beeldhouwen aan de Rijksacademie Amsterdam en van 1963 tot 1966 de opleiding Meubelontwerp en Binnenhuisarchitectuur aan de Rietveld academie te Amsterdam. Van 1973 tot 1987 realiseerde zij projecten voor de Stichting Beeldend Theater en sinds 1990 ontwerpt zij interieurs en meubels. Bij gelegenheid van de expositie “Justa Masbeck ruimtelijke vormgeving” in Den Haag in 2003 verscheen deze kleine uitgave met enkele van haar interieurontwerpen.
Henricus Antonius van Meegeren (Deventer, 10 oktober 1889 – Amsterdam, 30 december 1947) was een Nederlands kunstschilder en kunstvervalser. Hij vervalste onder meer werken van Vermeer. Van Meegeren werd geboren als zoon van een leraar. Hij ontwikkelde vaardigheid in tekenen, schilderen, etsen en aquarelleren en had belangstelling voor de Nederlandse klassieke schilders. Zijn vader was gekant tegen zijn werk als schilder. Als hij zijn zoon betrapte, moest deze strafregels schrijven: ‘Ik ben niets, ik weet niets, ik kan niets’. Van Meegeren had een moeilijke weg gekozen. De moderne kunst had hij afgezworen en het was weinig waarschijnlijk dat hij erkenning zou krijgen door te schilderen in een stijl die eeuwen daarvoor populair was geweest. Hij werd door kunstcritici geridiculiseerd en kon op een gegeven moment zelfs niet meer exposeren. Van Meegeren vond de plaatselijke critici vals en onwetend en hij wilde zijn gelijk bewijzen door hen publiekelijk te vernederen. Hij was lid van de Haagse Kunstkring en uitte zijn mening onder meer in hun blad De Kemphaan waarvan Jan Ubink redacteur was. Toen Van Meegeren als voorzitter werd geweigerd, ondanks door hem aangeboden financiële steun aan de noodlijdende Kring, verhuisde hij naar Frankrijk. In zijn villa te Roquebrune-Cap-Martin waar hij iedere bezoeker weerde, legde hij zich toe op het perfectioneren van het schilderen van oude meesters.
Van Meegeren, die zeer bekend werd met de schildertechnieken van de Nederlandse meesters, besloot een valse Vermeer te maken. Het werd in 1937 een schilderij van de Emmaüsgangers. Als de critici het werk zouden prijzen, zou Van Meegeren onthullen dat het een vervalsing was. Daarmee zou hij de onwetendheid van de critici hebben aangetoond. In het bijzonder was dr. Abraham Bredius zijn doelwit. Deze was een autoriteit op het gebied van Vermeer en werd door Van Meegeren zeer veracht.
Albert Mol (Amsterdam, 3 januari 1917 – Laren (Gelderland), 9 maart 2004) was een Nederlands acteur, danser, cabaretier en schrijver.
Als danser trad Albert Mol vanaf de jaren dertig op in onder andere Italië, Zweden, Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk. Ook werkte hij als choreograaf. Hij danste zelfs kortstondig in de Scala in Milaan, maar kon daar niet blijven omdat hij vanwege zijn seksuele geaardheid geschaduwd werd door agenten van de plaatselijke zedenpolitie.
In eigen land werd hij bekend in de films Het wonderlijke leven van Willem Parel (1955) en Fanfare (1958) van Bert Haanstra. Hij trad in die tijd ook veelvuldig op in het ensemble van Wim Sonneveld. Grote bekendheid kreeg Mol met zijn rol als panellid van het jaren 70-spelletje Wie van de Drie, dat tot begin jaren tachtig zou voortbestaan. Na Wie van de Drie was hij vaste medewerker van de 1-2-3-show. Later speelde hij ook mee in de film Op hoop van zegen (1986).
In de nadagen van zijn loopbaan had Mol gastrollen in de comedyseries Toen was geluk heel gewoon en We zijn weer thuis. Hij had een succesvolle rol in een aflevering van de docudrama-serie 30 minuten van Arjan Ederveen (1995). In 1997 was Albert Mol wederom voor enkele afleveringen panellid in een remake van Wie van de Drie.
Mol heeft diverse boeken geschreven. Eén daarvan, Wat zien ik!?, werd in 1971 verfilmd door Paul Verhoeven. Toen Mol werd gevraagd of hij toestemming gaf voor het maken van een gelijknamige musical, reageerde hij met “Tuurlijk! Het zal tijd worden!”. In 2006 kwam de musical Wat Zien Ik?! uit, maar het resultaat heeft Mol niet meer gezien.
Charlotte Dorothée barones van Pallandt (Arnhem, 24 september 1898 – Noordwijk, 30 juli 1997) was een Nederlandse kunstschilderes en beeldhouwster. Zij wordt beschouwd als een van de belangrijkste Nederlandse beeldhouwers van de twintigste eeuw. Al in haar jeugd bleek Van Pallandt zeer begaafd. Tekenen, schilderen en piano spelen hadden haar voorkeur. Voor een vrouw lag een carrière als kunstenares echter niet voor de hand. Nadat haar huwelijk met de diplomaat Adolph graaf van Rechteren na vier jaar in 1923 was beëindigd, ging zij haar eigen weg. Tot 1928 was ze actief als schilderes. Ze was bevriend met de schilder Kees Verwey. In 1929 begon ze met beeldhouwen. Van Pallandt volgde onder meer een opleiding in Parijs, waar ze les had van Charles Despiau en Charles Malfray.
In 1953 maakte ze een beeld van koningin Juliana. In 1968 vervaardigde ze het bekende beeld van koningin Wilhelmina, dat – in brons – voor Paleis Noordeinde in Den Haag staat. Van Pallandt was gespecialiseerd in portretten en naakten. Zij zou les hebben gegeven aan de jonge prinses Beatrix,maar dit wordt door familieleden van Van Pallandt betwijfeld.
Van Pallandt werkte veel met het model Truus Trompert, die een belangrijke rol in haar oeuvre speelde. Ze heeft een reeks tekeningen en beelden van Truus gemaakt. Charlotte van Pallandt streefde ernaar om binnen haar beelden zo veel mogelijk volumes en richtingen op één plan te brengen, een abstraherende constructieve ordening. Zij wordt gerekend tot de Groep van de figuratieve abstractie. In de zomer van 2019 was in Museum de Fundatie (Zwolle) een grote oeverzichtstentoonstelling te zien met meer dan 100 bruiklenen. Gastconservator Maarten Jager stelde bij dit overzicht de catalogus samen die de titel kreeg ‘Charlotte van Pallandt. Kunst als levensdoel’. In deze publicatie komt haar uitgebreide oeuvre aan bod, hoe de kunstenares werkte en wat zij heeft gemaakt. Ook wordt belicht wie de kunstenares zelf was, hoe zij leefde en wat zij dacht.
Jan Antonie (Jan) Spiering (Amsterdam, 8 februari 1937 – Amsterdam, 30 januari 1994) was een Nederlandse beeldhouwer. Spiering groeide op in Nijmegen. Hij was tijdens zijn militaire dienst gelegerd in Soesterberg en volgde in die periode avondlessen boetseren bij Jan van Luijn.[2] Hij kwam er vervolgens in het atelier te werken. Van 1960 tot 1965 studeerde hij, onder Piet Esser, aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam.
Naast beeldhouwer was Spiering docent, van 1974 tot 1980 aan de Nutsschool voor Beeldende Expressie en van 1980 tot en met 1987 aan de Rijksakademie. Hij won diverse prijzen voor zijn werk: de Prix de Rome in de categorie beeldhouwkunst (1965), de Buys van Hultenprijs (1975) en de Jeanne Oosting Prijs (1982).
Zijn werk was aanvankelijk figuratief, later meer abstract van aard. Naast grote beelden maakte hij ook kleiner werk, waaronder het beeldje voor de Prosceniumprijs in 1981. Op latere leeftijd ging Spiering ook aquarelleren. Hij werd in 1985 secretaris van de Hollandse Aquarellisten Kring.
Hens van der Spoel (Kampen, 8 oktober 1904 – Groenekan, 7 juli 1987) was een Nederlands kunstschilder. Zijn jeugd bracht Van der Spoel door in Kampen en Hilversum. Na het behalen van het HBS-diploma aan het Christelijk Lyceum te Hilversum, vervolgde hij zijn studie aan de Amsterdamse Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers. Hij werd tekenleraar, eerst in Harderwijk en Hilversum en vanaf 1931 in Goes. In 1932 huwde hij Nel Houtman, een keramiste. Het gezin Van der Spoel woonde vanaf 1937 in een boerderij bij Kloetinge.
Tot 1959 bleef Van der Spoel in Zeeland wonen. In 1959 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij twee jaar eerder was benoemd tot docent aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (later Rietveldacademie). In 1964 werd hij daar adjunct-directeur en in 1969 ging hij met pensioen. Hij bleef als kunstenaar actief. In 1980 verhuisde hij naar Maartensdijk. Stilistisch valt het werk van Van der Spoel moeilijk bij een bepaalde stroming onder te brengen. Naast gouaches van geabstraheerde figuren, zijn er stillevens, landschappen en non-figuratieve composities. Compositie, kleur en materiaalbehandeling waren voor hem belangrijker dan een naturalistische afbeelding van de werkelijkheid. Zijn werk onderging de invloed van de École de Paris en meer in het bijzonder van Georges Braque. Hoewel sommige critici zijn werk later typeerden als gematigd expressionistisch had hij zijn hele leven lang meer aandacht voor Franse kunststromingen dan voor die uit het Duitse taalgebied.
Van der Spoel werkte vrijwel uitsluitend met gouacheverf. Hij had doorgaans meerdere gouaches tegelijk onder handen en wijzigde regelmatig reeds voltooide werken. Na 1955 maakten de geabstraheerde stillevens en figuurstukken meer en meer plaats voor kleurrijke abstracte composities, waarin elke verwijzing naar een zichtbare werkelijkheid was verdwenen.
Verzetsheld Gerrit van der Veen (1902-1944) was van beroep beeldhouwer. Hij nam actief deel aan het verzet en was één van de initiatiefnemers van de matig geslaagde overval op 27 maart 1943 op het bevolkingsregister van Amsterdam. Verder was hij het brein achter de vervalsingen van de persoonsbewijzencentrale. Bij één van zijn acties werd hij verraden. In afwachting van zijn terechtstelling in 1944 schreef hij de voor hem karakteristieke woorden: ‘Ik heb altijd geweten wat ik waagde en mag mij dus niet beklagen, maar ik vind het wel jammer.’
Gerrit van der Veen woonde aan de Zomerdijkstraat totdat hij, vanwege zijn verzetswerk, moest onderduiken. Voordien was hij een hardwerkende beeldhouwer, zoals te zien is aan de vele beelden van zijn hand die in de stad, Amsterdam en in het hele land terug te vinden zijn. Op Curaçao is een klok voorzien van beeldhouwwerk van Van der Veen. Van der Veen begon als technisch tekenaar op Curaçao. Hij kon echter een studiebeurs krijgen voor de Academie in Amsterdam als beloning voor een heldendaad die hij verrichte in de haven van Curaçao. Met gevaar voor eigen leven heeft hij er in zijn eentje een ramp voorkomen. Door de oorlog en de fatale afloop voor hem, heeft zijn oeuvre zich nooit verder kunnen ontplooien.
Bronnen (https://www.zomerdijkstraatretrospectief.nl/zdr_1steR.htm, https://www.amsterdamhv.nl/wiki/gerritvdveenstraat.html)
Louise van der Veen werd geboren als dochter van de bekende Amsterdamse zenuwarts Adrianus van der Chijs en van Louise de Bruijn. De bekende feministe Anna Maria Margaretha Storm – van der Chijs is familie van Louise.
Haar ouders wilden dat ze na de middelbare school Frans zou gaan studeren. Louise zelf gaf de voorkeur aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten. Daar ontmoette ze Gerrit van der Veen met wie ze in 1931 trouwde. Het echtpaar kreeg twee dochters, Loukie en Gerda.
Op de Rijksacademie hadden Louise van der Chijs en Gerrit van der Veen onder andere les van Professor Jan Bronner (1881-1972). Hij heeft de Nederlandse beeldhouwkunst nieuwe impulsen en een nieuwe richting gegeven, na het strenge 19de eeuwse academisme van zijn voorganger, Bart van Hove. Bronner werd de leermeester van een grote nieuwe lichting beeldhouwers op de Rijksacademie, op wie hij zijn voorliefde voor een rationele ambachtelijke werkwijze overdroeg. Ook de Franse beeldhouwers Aristide Maillol en Charles Despiau waren destijds grote voorbeelden. Kenmerkend voor hun stijl is de reductie van de vorm, die leidt tot zuivere expressie.
Toen haar gezin zich uitbreidde heeft Louise wegens tijdgebrek, het beeldhouwen opgegeven. Wel hielp ze haar man met, ondermeer, zijn opdrachten voor plaquettes.
Tijdens de oorlog werden met vele anderen persoonsbewijzen vervalst, om te voorkomen dat mensen werden gedeporteerd. Gerrit vond het effect van de valse persoonsbewijzen nog niet groot genoeg en kwam op het idee een aanslag te plegen op het bevolkingsregister. De aanslag verliep redelijk, het gewenste effect werd bereikt, maar even later werden alle betrokkenen opgepakt, behalve Gerrit. Vervolgens heeft hij geprobeerd een aantal van zijn opgepakte vrienden uit de gevangenis aan de Weteringschans te bevrijden. Bij deze actie wordt hij zelf aangeschoten. Zwaar gewond weet hij te ontsnappen, maar wordt uiteindelijk een paar weken later alsnog op zijn onderduikadres gevonden.
Louise krijgt een afscheidsbrief van hem, geschreven op in de gevangenis gesmokkeld papier met potlood. Hieruit blijkt dat hij ook nog een relatie heeft met Guusje Rübsaam. Een groot aantal werken op de tentoonstelling komen uit het bezit van Guusje Rübsaam en Gerrit Jan Wolffensperger. Gerrit van der Veen wordt samen met zijn vrienden in de duinen gefusilleerd. De twee dochters gaan van onderduikadres naar onderduikadres. Louise van der Veen kan ze slechts af en toe bezoeken, omdat het te gevaarlijk is.
Na de oorlog is Louise van der Veen onderscheiden voor haar verdiensten voor het verzet met het verzetsherdenkingskruis. Zij werd bestuurslid van de Stichting Kunstenaars Verzet 1942-1945, die direct na de oorlog is opgericht, en is dat zo’n 40 jaar gebleven.
Louise van der Veen-van der Chijs heeft zich na de oorlog, naast haar bestuurswerk voor de Stichting Kunstenaars Verzet 1942-1945, vooral toegelegd op het fotograferen van beeldhouwers in hun atelier. Ook heeft ze talloze prachtige foto’s van beeldhouwwerken her en der in het land gemaakt. Deze foto’s zijn uitgegroeid tot een waar monument voor de Nederlandse beeldhouwkunst. Dat zij voor de fotografie koos verklaarde ze zelf uit het feit dat ze ook zeer fotografisch tekende en schilderde en het daarom een logische keuze was.
(Bron: https://www.zomerdijkstraatretrospectief.nl/zdr_l_vanderveen.htm)
Jaap Wagemaker werd op 6 januari 1906 geboren te Haarlem. Hij is één van de bekendste Nederlandse materieschilders. In 1920 volgde hij een opleiding aan de School voor Bouwkunde, Versierende kunsten en Kunstambachten in Haarlem. Hij kiest voor de decoratieve sector. Schilderen doet hij het liefst, maar dat werd hier niet onderwezen. Een studiebeurs voor de Rijksacademie te Amsterdam wordt afgewezen. Als schilder is hij daarom autodidact. In die periode schildert hij expressionistische stillevens en dieren en voorziet in zijn onderhoud met het decoreren van lampenkappen. Vanaf 1927 ging hij met de Nederlandse kunstenaar Piet van Egmond (1889-1965) landschappen schilderen in de buurt van Haarlem. Tussen de jaren 1925 en 1940 was zijn werk te zien op diverse exposities en nam hij deel aan groepstentoonstellingen in het Frans Hals museum en het Waaggebouw te Haarlem.
In 1928 vertrok Wagemaker met Van Egmond voor het eerst naar Parijs. In 1946 verhuisde hij naar Amsterdam en betrekt een van de bekende atelierwoningen in de Zomerdijkstraat. Hij raakt geboeid door de moderne richtingen in de schilderkunst en voelt zich aangetrokken tot de Cobra stijl (1948), maar Jaap is dan al ruim 40 jaar en voelt zich te oud om aansluiting te zoeken. Liever gaat hij zijn eigen weg. Wel heeft hij veel contact met Anton Rooskens (1906-1976). In 1952 reisde Wagemaker opnieuw af naar Parijs. Hier leerde hij het werk van de materieschilders Jean Dubuffet (1901-1985) en Alberto Burri (1915-1995) kennen. Naar aanleiding hiervan begon hij materialen als zand, jute en hout in zijn schilderijen te verwerken. Een andere inspiratiebron vormde kunst uit Afrika en Oceanië, waaraan hij niet alleen de ‘primitieve’ vormen en sobere kleuren ontleende, maar ook het gevoel voor de magie die in objecten verborgen kan zitten. In tegenstelling tot veel andere Nederlandse kunstenaars die in de jaren ’50 in een informele stijl werkten, zoals Armando (1929) en Kees van Bohemen (1928-1985), bleef Wagemaker ook in zijn latere reliëfschilderijen en assemblages de zeggingskracht van de materie trouw.
In 1966 nam hij deel aan de Biënnale van Venetië en in 1967 werd er een grote overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam georganiseerd. In 1970 was zijn werk te zien in het Cultureel Centrum te Venlo. De tentoonstelling van zijn oeuvre in 1972 in de Kunsthalle te Bremen heeft hij niet meer mogen beleven.
(Bron: https://www.cobra-museum.nl/artist/jaap-wagemaker/)
Henri Matthieu (Han) Wezelaar (Haarlem, 25 november 1901 – Amsterdam, 21 juli 1984) was een Nederlandse beeldhouwer. Hij wordt gezien als een belangrijke vertegenwoordiger van het modernisme. Van 1918 tot 1922 doorliep Han Wezelaar de Rijksschool voor Kunstnijverheid, aangemoedigd door de schilder Herman Kruyder. Hij kreeg daar les van Willem Retera en later nog privéles van Johan Polet. Op 27 juli 1923 trouwde hij met klasgenote Margaretha Wilhelmina Visser. Ze vertrokken naar het Franse Collioure waar Wezelaar zich liet inspireren door het mediterrane licht. Na ongeveer een jaar vertrok het stel naar Parijs waar Wezelaar in 1925 gedurende drie maanden werkte in het atelier van Ossip Zadkine; hij was Zadkine’s eerste leerling. Wezelaar introduceerde Zadkine’s werk in Nederland en al gauw werd het huis van de Wezelaars in Parijs een ontmoetingsplaats voor andere Nederlandse kunstenaars die over de grens wilden kijken.
In 1929 kwam er een omslag in zijn artistieke denken. Hij ontmoette Aristide Maillol, Charles Despiau en Adam Fischer. Allen waren zij meer gericht op de classicistische beeldhouwkunst en Wezelaar stopte abrupt met zijn expressionistische Zadkine-stijl. In 1933 beviel Margaretha van een dochter en het jaar daarop ging het gezin uit financiële overwegingen terug naar Amsterdam. Met een expositie enkele jaren daarvoor in het Stedelijk Museum had Wezelaar zijn kwaliteiten al in Nederland gedemonstreerd en een expositie in 1935 beklonk het succes. Zijn Franse stijl schudde de gevestigde beeldhouwers wakker; zij werkten nog in de stijl van de Amsterdamse school, vol van socialistische symboliek. Wezelaar werd de voorman van de beweging die het beeld weer wilde losweken van de verheven symboliek en bouwbeeldhouwkunst.
Het aantal opdrachten nam toe en hij werd geselecteerd voor de wereldtentoonstellingen in Parijs (1931) en Brussel (1935), voor de Biënnale van Venetië in 1936 en 1938, en voor de Golden Gate International Exposition in San Francisco in 1939. Daarnaast was hij, eveneens in 1939, mede-organisator van de eerste Rodin-expositie in Nederland.
(Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Han_Wezelaar)
Jan Wolkers (1925) groeide op in een gereformeerd middenstandersgezin. In 1943 dook hij onder in Leiden en studeerde aan de Leidse schilderacademie. Na een periode aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten, studeerde hij van 1949 tot 1953 beeldhouwkunst aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1957 ging Wolkers op uitnodiging van de Franse regering een jaar bij de beeldbouwer Zadkine in Parijs werken. In datzelfde jaar begint hij te schrijven: ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ is zijn eerste verhaal.
Wolkers publiceerde verhalen in Podium, Tirade, Hoos, De Gids, Merlyn en Podium. Zijn eerste verhalenbundel Serpentina’s Petticoat (1961) werd met gemengde gevoelens ontvangen. De bundel veroorzaakte zowel een schok van bewondering als van afgrijzen. Zijn roman Een roos van vlees wekte al evenveel opschudding. In een snel opeenvolgend tempo verschenen onder andere titels Kort Amerikaans, Terug naar Oegstgeest en Turks fruit. Alledrie deze romans zijn verfilmd.
(Bron https://www.debezigebij.nl/auteurs/jan-wolkers/)
Piet Worm werd in 1909 geboren in Alkmaar, waar hij de lagere school en de HBS bezocht. Na zijn examen aan de MTS in Den Bosch, afdeling bouwkunde, werkte hij in Frankrijk, onder meer bij Le Corbusier. Op latere leeftijd volgde hij lessen aan de Rijksacademie voor beeldende kunst in Amsterdam.
In 1934 trouwde hij met Titia Wiegman. Onder haar naam maakte hij zijn eerste illustraties voor zes schoolleesboekjes. Naast zijn werk als architect maakte hij ook wandschilderingen, onder andere in de kantine van het KLM-gebouw en de kinderkamer van de Nieuw Amsterdam. Vanaf 1953 maakt hij alleen nog maar kinderboeken.
In 1961 won Piet Worm als eerste buitenlander de Premio Castello, een prijs die door de gemeente Sanguinello in Italië jaarlijks wordt toegekend aan een kinderboekenschrijver.
Christina Maria Cornelia Wiegman (‘Tia’) geb. Amsterdam 13 maart 1913. Woonde en werkte aldaar, in Frankrijk, Bergen (N.H.), Laren (N.H.); sinds 1964 in Amsterdam. Huwde 7-11-1934 te Amsterdam met P. J. F. M. Worm. Leerlinge van de schildersfamilie Wiegman. Aquarelleert, tekent (ook pentekeningen) en maakt litho’s en houtsneden van botanische onderwerpen.
Hendrik Teun Teunissen van Manen (1918), ontwerper, kwam uit Haarlem en volgde de opleiding aan het IvKNO in Amsterdam (1936-41) en de weekendcursus industriële vormgeving aan de Academie van Beeldende Kunsten Den Haag. Hij was medeoprichter van de Stichting Nieuwe Wooncultuur en van Goed Wonen en werkte vanaf 1946 als grafisch ontwerper onder andere voor Vrij Nederland (tot 1950), International Textiles (1948-59), de Jaarbeurs en tentoonstellingen. In de jaren vijftig ontwierp hij voor de firma Mepal, voor de fabrikant van schakelkasten Van Wijk en Visser en voor uitgeverij Contact. In 1957 ging hij een werkverband aan met de weverij De Ploeg in Bergeyk waar hij was geïntroduceerd door Coen de Vries. Daar was hij hoofd vormzaken en verantwoordelijk voor de huisstijl alsmede beurspresentaties tot 1970. Ook voor de aan De Ploeg gelieerde meubelfabriek ’t Spectrum verzorgde hij drukwerk. Teunissen van Manen ontving in 1964 de Duwaerprijs ’63 voor zijn werk voor De Ploeg en was ook actief als docent, onder andere aan de AIVE (1960-1964), aan opleidingen in Düsseldorf (vanaf 1969) en aan de Gerrit Rietveld Academie (vanaf 1978). Baer Cornet, zwaar onder de indruk van Teunissen van Manens werk, ging bij hem lessen volgen.
Teunissen van Manen was lid van de GKf en de NIDf maar binnen deze organisaties leidde zijn optreden enkele malen tot onderlinge conflicten waar het bestuur als arbiter aan te pas moest komen.
Annet was de op een na oudste in een gezin van acht kinderen. In het atelier van haar opa ontdekte ze al op heel jonge leeftijd haar grootste passie, schilderen. Ze volgde kunstopleidingen in Den Bosch en België. Mens en natuur waren haar grootste inspiratiebronnen. De giften van de natuur gebruikte ze ook voor haar kunst. Ze noemde dat ‘duurzaam upcyclen’. Jarenlang had Annet Teunissen een atelier in de Wethouder van Eschstraat in Oss. Ze gaf er lessen en workshops en maakte er in een rap tempo honderden kunstwerken. In 2017 verhuisde ze naar een nieuw atelier. Daar verkocht ze vorig jaar een groot deel van 25 jaar kunst. Annet zou Annet niet zijn geweest als dat niet op een ludieke manier was gegaan. Kopers mochten zelf weten wat ze gaven voor een kunstwerk, tot een maximum van 66 euro, haar leeftijd toen. Ze deed haar werk van de hand omdat ze ruimte nodig had voor nieuwe kunst, niet omdat ze wilde stoppen, dat nooit. Niets belemmerde haar in het maken van kunst, ook niet de whiplash die ze opliep toen ze lang geleden tijdens haar tocht richting Santiago de Compostella geschept werd door een auto. ,,Ik ga door met kunst maken tot het niet meer kan”, zei Annet Teunissen vorig jaar juli in deze krant. Het einde van haar leven overviel haar. Werken van Annet Teunissen zijn momenteel te zien bij K26 en in Museum Jan Cunen. Haar laatste exposities bij leven, blijkt nu. Vandaag twee weken geleden fietste ze naar de huisarts met klachten. Ze bleek ernstig ziek. Afgelopen vrijdag overleed ze al. Annet Teunissen laat haar kinderen, kleinkinderen en man achter. En heel veel kunst.